1. Een belastingplichtige stelt de lidstaat van identificatie er langs elektronische weg van in kennis als een van de volgende situaties zich voordoet:
(a) de belastingplichtige verwerft niet langer belastbare inkomsten die krachtens deze richtlijn worden aangemerkt als in de Unie verworven inkomsten;
(b) de belastingplichtige kwalificeert niet langer als belastingplichtige;
(c) de belastingplichtige houdt op te bestaan;
(d) de belastingplichtige is om een andere reden niet langer DDB-plichtig in de Unie.
2. De lidstaat van identificatie schrapt de belastingplichtige uit het identificatieregister na afloop van de periode van 60 werkdagen volgende op het einde van het belastingtijdvak waarin de in lid 1 bedoelde informatie werd meegedeeld.
3. Artikel 10 is van toepassing indien een belastingplichtige, nadat hij uit het identificatieregister werd geschrapt, opnieuw DDB-plichtig wordt in de Unie. Verwijzingen naar het eerste tijdvak van heffing in artikel 10 worden dienovereenkomstig gelezen.